In de nieuwe hit-serie Adolescence op Netflix wordt een 13-jarige jongen verdacht van het doodsteken van een even zo oud meisje. Er zijn grote lessen uit de serie te trekken over vaderschap, de manosphere en mannelijkheid. Let op: mogelijk spoiler alert. Dit opinie-artikel verscheen eerder, licht gewijzigd, in de Volkskrant.
De recensies zijn scherp, maar lovend. Op fora als Reddit zijn de reacties soms fel. De gevoelens die die serie achterlaat zijn ongemak, herkenning en misschien ook schaamte. Want wat we op het scherm zien, gebeurt ook in het echt – en meer dan we zien: een jongen die verstrikt raakt in de digitale warboel van ‘wat een man hoort te zijn’ en een vader die wíl helpen maar niet weet hoe.
Dat roept de vraag op: wat als de vader het eerder had opgemerkt?
Het is geen aanklacht. Het is een vraag.
Niet-opgemerkt zwijgen
In de serie voelt vader Eddie Miller al dat er iets niet klopte. Hij probeerde te praten, een gesprek te starten. Maar de afstand was al gegroeid door gemiste momenten en niet-opgemerkt zwijgen. Dat raakt, omdat het zó dichtbij komt. Want letten we wel genoeg op onze zonen? En kúnnen we wel weten hoe het met ze gaat?
Dat zijn ook vragen die Adolescence oproept, zonder die expliciet te stellen. We zien alleen de gevolgen, maar niet de aanloop. Zoals een puberjongen die op de bank, met zijn oortjes in, op TikTok naar een filmpje kijkt waarin een man zegt: ‘Als je niet slaat, verlies je haar respect.’ Waarna een andere video in beeld komt: ‘Je mag je emoties nooit aan een vrouw laten zien. Die gebruikt ze later tegen je.’ En na de volgende swipe: ‘Vrouwen willen leiders, geen volgers.’ De jongen kijkt. Hij slikt.
Het algoritme leert, en spuugt vervolgens weer wat uit: net anders, maar precies zo. Intussen zit zijn vader verderop aan de keukentafel. Niet omdat hij niet wil praten, maar omdat hij daar toevallig zijn broodje eet. En ook een filmpje kijkt. Er is schijnbaar niks mis met deze situatie, en tegelijk is er van alles mis.
Er komt een moment waarop jongetjes beseffen dat ze iets anders zijn dan hun moeder, hun eerste hechting. Geen vrouw, maar een man. En waar meisjes hun autonomie verder ontwikkelen in verbinding (praten, luisteren, voelen, nabij zijn), onthechten jongens zich juist. Ze moeten zelf iets worden, iemand zijn. Als dat volgens het boekje gaat, hechten ze zich daarna gezond aan iemand anders. Iemand die hen ziet én kan loslaten. Iemand bij wie ze zichzelf kunnen oefenen. Idealiter is diegene zijn vader. En anders is het iemand die die rol – het meenemen van een jongen naar het man- en menszijn – kan voordoen.
Alternatieven
Maar die hechting is er lang niet altijd. Of niet diep genoeg. En dan zoeken jongens, onbewust, naar alternatieven: spullen, een sportheld, een YouTuber, een icoon. Een online-coach die roept: ‘Laat je niet kennen. Verdien respect. Wees keihard.’ Want dat bekt lekkerder, en lijkt meer houvast te geven dan adviezen als: ‘Wees lief. Verdriet hoort erbij. Je hoeft niet te winnen.’ De jongens hechten zich aan figuren die onbereikbaar zijn. Aan mannen die nooit terugpraten. Die dus ook niet kunnen teleurstellen, want daar heeft de jongen misschien al genoeg ervaring mee.
Figuren die dus ook nooit terugvragen: ‘Hoe is het eigenlijk echt met je?’ Maar die, zodra er lang genoeg is doorgeklikt, hem wél weten te vertellen dat vrouwen medeverantwoordelijk zijn voor hun verkrachting. Of dat zijn ‘chicks’ niet met andere mannen mogen praten, en al helemaal niet zonder hem uit mogen.
Tienduizenden jaren sociale evolutie leert jongens al vroeg dat ze zelfstandig moeten zijn, alles zelf moeten oplossen, niet om hulp moeten vragen. En dat noemen we dan autonomie. Maar autonomie zonder verbinding is geen kracht. Het is overleven. Gezonde autonomie ontstaat altijd in relatie tot anderen. In contact maken met mensen die je kent en vertrouwt. Die je kunnen terugroepen als je afdwaalt. Die weten waar je vandaan komt en op wiens schouders je kan leunen, en soms andersom.
Autonomie zonder hechting is slechts eenzaamheid.
Zonder hechting bouwen jongens hun zelfbeeld op aan de hand van wat ze denken dat de wereld van hen wil. Ze worden een rol – stoer, slim, handig, stil – maar geen mens. Geen héél mens, geen zichzelf kennende mens. En dan is het wachten tot zo’n rol knapt, zoals bij Jamie Miller gebeurde in Adolescence. Zoals dat geldt voor veel jongens en mannen bij wie het explodeerde, naar buiten of naar binnen. Tien jaar geleden verloor ik mijn broer aan zelfdoding en een dergelijk proces moet zich ook bij hem hebben voltrokken – nog voor TikTok, Instagram, SnapChat en de hele manosphere.
Geen preek, geen gelijk
Adolescence laat zien hoe hard jongens zoeken naar richting. Maar ze willen geen preek. Geen gelijk. Ze willen iets zien, een ander voorbeeld. Iemand die naast hen zit, al is het zwijgend. Iemand die zegt: ‘Ik snap je niet altijd, maar ik ben hier.’
Wat ik inmiddels weet: vaderschap is niet een rol die je ‘goed’ moet doen. Het is een bedding. Een ruimte waarin fouten mogen bestaan. Een plek waar je zoon weet: ik mag bestaan. Daarvoor moet je als vader eerst je eigen grond kennen. Je eigen boosheid, tekort, schaamte en verlangen onder ogen komen.
In een van de scenes uit Adolescence vertelt Jamie tijdens een verhoor tamelijk luchtig dat vader Eddie soms woedeaanvallen had. Maar hij vertelt niet waarom. Die boosheid werd niet verklaard, niet doorleefd, niet onschadelijk gemaakt. Dat maakt een vader niet veiliger voor een zoon. Sterker nog: het maakt hem onvoorspelbaar. En precies dat gegeven draagt een risico op overdracht.
Want vaders die hun eigen angst, verdriet en woede niet aankijken, geven die vaak onbewust door. Ik weet nog goed dat ik voor het eerst vader werd. Ik hield mijn zoon vast en dacht: dit is het. Maar tegelijk voelde ik iets ouds in mezelf ritselen. De stem van mijn vader – streng, dwingend, onvoorspelbaar – kwam weer tot leven. Ik moest leren om het anders te doen. Niet perfect, maar anders. Wat ik had gemist, moest ik alsnog worden. Voor hem, én voor mezelf.
Aanwezig zijn betekent niet dat je het antwoord hebt. Het betekent dat je opdaagt. Dat je vraagt. Dat je faalt, en dat laat zien. Dat je ’s avonds naast je zoon op de bank zit zonder je telefoon. Dat je zegt: ‘Ik weet het ook niet altijd.’
En soms, als je dat aandurft, door te zeggen: ‘Ik voelde me vroeger ook vaak klein.’ Of: ‘Mijn vader… ja. Die was er ook vaak niet.’
Aanwezigheid
In Adolescence probeerde vader Eddie Miller – geen bartype, eerder huiselijk en liefdevol – het goed te doen. Hij wilde wel. Maar hij miste iets. En dat is meteen de grote les van de serie: vaderschap zit niet in de grote gebaren, maar in aanwezigheid. In het durven toegeven dat je het soms ook niet allemaal weet. In het luisteren zonder meteen op te willen lossen. In het stellen van vragen die je zelf spannend vindt om te beantwoorden. Kortom, wat meisjes en vrouwen gemiddeld genomen al best aardig kunnen.
Als vaders dat vaker zouden doen, en als zonen dat vaker zouden zien en horen, zouden misschien ook minder jongens zich laten meeslepen door een wereld waarin empathie een zwakte lijkt.
De serie Adolescence is fictie, maar voor zoveel kijkers is het enorm herkenbaar. En precies daarom komt het binnen. Omdat we die zoon kennen. Omdat we die vader misschien zelf zijn. Omdat we, als we eerlijk zijn, best weten, voelen, waar het misging. Niet op een aanwijsbaar moment, maar in de optelsom van gemiste kansen.
Laten we elkaar dat niet kwalijk nemen. Maar laten we het wel omdraaien. Begin vandaag, in het klein. Leg je telefoon weg en vraag je zoon: ‘Wat zie jij allemaal online?’ Of nog minder sturend: ‘Wat doe jij zoal op een doordeweekse dag?’ Laat hem merken dat je hem wil begrijpen, in plaats van fixen. En als hij niks zegt, zit dan gewoon naast hem. Want zo begint het: niet met een oplossing. Maar met aanwezigheid. Zoals Adolescence ons op indringende manier laat zien dat vaders niet alles hoeven te weten. Ze moeten alleen op tijd zichtbaar zijn, en dat is in 2025 harder nodig dan in de jongensjaren van Eddie en mijzelf.
