Nathan Vos is schrijver over mannenzaken, docent en coach, maar was ook heel lang de man met het plan. Want dat is wat een droomman hoorde te doen, meende hij. Door schade en schande kwam hij er – best laat – achter dat de droomman niet scoort met plannen, oplossingen, de kar die hij mag trekken.
Dit verhaal stond eerder in het magazine ‘Vrouw‘
Ik fietste deze lente met kennissen en hun kennissen naar een popfestival in Brabant, toen ik in een gesprek belandde over mannen. De kenniskennis vertelde over haar date die al na vier ontmoetingen ongevraagd klaarstond om eventuele trauma’s van haar op te vangen. “Hij keek me steeds vaker lang aan, ook als ik even niets wilde delen. Hij vroeg wat ik precies dacht, terwijl ik dat op dat moment zelf vaak niet eens wist. Het voelde alsof hij zocht naar kwetsbaarheid,” vertelde ze. We filosofeerden wat door, maar daarna bleef het even knagen. Heb ik die reflex om te redden ook?
Het antwoord kwam snel. Ja, ik had dat ook. En niet alleen een beetje. Ik was jarenlang die man geweest die met oplossingen strooide als confetti. Niet omdat ik handig was, maar omdat ik bang was om weinig waard te zijn als ik niks oploste. Mijn ego voelde was pas voldaan als het iets mocht fixen. Loop maar achter mij aan, laat mij anders even kijken, ik leg wel uit hoe het in elkaar zit.
Na jarenlang onderzoek naar mannen en hun gedrag, ingegeven doordat ik onverwachts een broer verloor aan zelfdoding, weet ik dat die redneiging diep zit. Veel mannen zijn grootgebracht het idee dat ze pas tellen als ze kracht tonen. Misschien niet eens door hun ouders, maar in ieder geval door onze cultuur. Kracht en macht om er toe te kunnen doen. Het zit ook biologisch ingebakken: wij baren geen kinderen, geven het leven niet door, dus we bewijzen op andere manieren onze onmisbaarheid. Met macht: controleren, besluiten, beschermen, oplossen.

Dat uitte zich in alledaagse momenten: als mijn partner M. niet zo ondernemend en onafhankelijk was geweest, had ik me uit de naad willen werken om de kostwinner te zijn. En als redactiechef bij een krant deelde ik niet alleen graag de lakens uit, maar had ik vaak tevoren al ingetekend hoe het resultaat eruit zag. Alles om het gevoel van onmacht te stillen. Ik kon mezelf voorhouden dat ik de klassieke droomprins was – op het witte paard, de redder van dienst. En mijn prinses, in liefde of in werk, voor wie ik het zwaard zou trekken, was kwetsbaar en edel en een tikje onbereikbaar.
Ik ontmoette M., in de lente van 2002, en we matchten op papier vanwege ons beider opgewektheid, nuchterheid en onafhankelijkheid. Twee zelfstandige zielen die elkaar gelijkwaardig konden aanvullen. Ik meende dat ik geleerd had van fouten uit het verleden, waarbij ik me bij herhaling boven mijn partners dacht te stellen door ze vaderlijk te troosten in hun emotionele episodes. En om die dankbare rol te kunnen blijven vervullen, eiste ik nooit, vermeed ik zelfs, dat ze zelf verantwoordelijkheid namen voor hun emoties. Wijsheid achteraf.
Maar ook bij M. begon ik gaandeweg weer met redden. Niet omdat zij dat vroeg, maar omdat ik het nodig had. Als M. verdrietig was, werd ik onrustig. Als ze moe was, ging ik dingen regelen. Als ze niks zei, voelde ik paniek. Alsof ik dan niets meer voorstelde. Dus kwam ik in actie. En elke keer kreeg ik een kick, maar ik ging me er op lange termijn niet beter door voelen.
Pas een paar jaar geleden las ik voor mijn onderzoekjes een boek over vier rollen die elk een essentie van de man laten zien. Grofweg: de koning die regeert, de krijger die strijdt, de magiër die doorziet en de minnaar die verbindt. Ik was jarenlang vooral de krijger. Altijd klaar voor actie. Altijd met een plan. En als het plan mislukte, kwam er boosheid of eigenlijk, angst. Door een mannentraining die ik volgde, leerde ik de krijger in mezelf nog dieper kennen. Tenminste: de oude versie, met opgeheven zwaard, maar zonder richting en zonder slagkracht, omdat ik me achter het schild verschool. En mijn harnas was te zwaar.
De krijger kan maar zo een verstarde man in een harnas zijn. Die het vizier open denkt te hebben, maar niet gek veel kan zien. Strijdend tegen vuurspuwende draken – buiten de metafoor om: de delen in de man zelf die hij er onder wil houden – die bij nadere inspectie helemaal niet boos waren, maar verwond, verdrietig, bang. De krijgerstraining verhelderde me: alsof ik eindelijk aandacht gaf aan de draken in mezelf, en niet die in de buitenwereld.
Een jaar geleden zat M. op de bank, uitgeput na een turbulente werkweek waarin het anders liep dan ze had gehoopt. Haar thee was koud geworden, en ze zei: “Het lukt me even niet.” In mij klakte meteen het zakmesreflex open. Zal ik de kinderen anders halen? Moet ik een huisje boeken, met sauna? Ik google de CAO wel even!
M. keek me aan. Niet boos, niet verdrietig, maar tussen verwonderd en een beetje ver weg in. Ze wilde niks. Ze wilde alleen dat ik bleef. Ze bevestigde daarmee iets wat ik alleen uit boekjes kende: dat aanwezigheid de krachtigste vorm van liefde is (en misschien geldt dat nog meer voor ouders en kinderen dan voor stellen). En dat een droomprins in ieder geval niet op een witte paard rijdt, in galop naar nieuwe episodes van afwezigheid.
Er brak iets bij me open: ik dacht dat het zat in mijn scherpte, in anticiperen, in oplossen voor er een probleem was. En dat zijn ook sterke punten, welkom op de werkvloer. Maar M. wilde weten of ik ook naast haar bleef zitten als het te groot was om te fixen. Dat was haar droom. Meteen voelde ik ook iets anders: vrijheid. Om als zij en ik gewoon te zijn, zij aan zij. Ik ademde diep in, van mijn kruin naar mijn tenen en terug, en voelde hoe heilzaam het is voor het hart om een nieuwe waarheid verse lucht te geven.
Ik verdiepte me daarna in liefdesliteratuur, waarin een hoofdmoot is dat we in relaties iets komen halen én brengen. Onbewust willen we de ander redden, iets goed maken voor ze. En onbewust leggen we zelf onze angsten en verlangens bij de ander. Of die het goed wil maken. Maar ondertussen zeggen we zelden wat we echt nodig hebben. En zo kunnen we lang om elkaar heen dansen en ons weer terugtrekken, of juist de aanval zoeken. Sta je daar als droompartner.
Ik besefte dat ik M. en ik alleen onze eigen draken konden temmen. In mijn geval het verlangen naar een veilig thuis in mijn jongste jaren, het gemis van een aanwezige vader als mannelijk rolmodel, het amper geleerd hebben hoe afgrenzen werkt. En juist daarom is er een kinderlijk deel in mij dat niet weet of ik echt ‘ja’ of echt ‘nee’ bedoel. En in die twijfel overschreeuwde ik mezelf – ongevraagd redden – ofwel trok ik me terug, frustrerend voor naasten.
Maar ik heb die draken in mij aangekeken en verzorgd en het gaat ons goed. En daarmee presenteer ik een laatste tovertruc. En dat is dat u overtuigd kunt zeggen: ‘mij gaat het goed.’ En dat uw geliefde dat kan aannemen, zonder het op zichzelf te betrekken. En dat als het u niet goed gaat, u zegt: ‘Het gaat me niet goed. Dus ik ga het anders doen. Zelf, maar ik kan het niet alleen. Als ik je nodig heb, hoop ik dat je blijft.’ En uw geliefde antwoordt: ‘Ik blijf.’ Of omgekeerd, zolang u primair uw eigen redder bent. Want zelf kunnen is niet hetzelfde als het alleen doen.
Die kenniskennis was klaar met de ‘mismatch in emoties, communicatie, ruimte en tijd’, of haar date haar wilde redden of niet. En zo gaat het in de praktijk: we moeten iedere relatie opnieuw uitvinden of het de moeite loont, inclusief hardnekkig drakenleed en reddersbloed. Een droomman- of vrouw toont zich zelden al in de vierde date.
In een sprookje dat ik schrijf, is de vuurspugende draak een gepijnigd dier met een pijl tussen z’n wervels. Die moet niet bestreden, die moet verzorgd. En de prinses heeft natuurlijk een nukkige stiefmoeder, maar daar heeft de droomprins zich vooralsnog niet mee te bemoeien. Die moet eerst z’n eigen (stief)moeder-issues aankijken. En als de prinses in een lange, stille slaap zou lijken te zijn betoverd, door een vloek van een wrokkige kabouter: misschien was ze gewoon afgepeigerd en moest de droomprins eerst maar eens een tijdje naast haar zitten.
Mijn harnas ligt onder in een lade. Ik ben die droomman die ’s avonds een pot kruidenthee zet en naast M. op de bank kruipt. Wij zijn geen prins en prinses, maar twee gewone zielen die nog lang en gelukkig willen leven. Een beetje samen, een beetje zelf.

Plaats een reactie