Wat betekent Adolescense voor moeders?

Vorige week schreef ik iets over vaders en Adolescence, de serie die op Netflix inslaat als een spiegel. Over een jongen die ontspoort, en een vader die te laat in beeld komt. Maar minstens zo indringend is de vraag die sindsdien boven tafel hangt: hoe voorkom je als ouders écht dat je puberkind online de mist in gaat? Wat kun je doen, samen, als moeder en vader? Of als je alleen opvoedt?

Deze aflevering gaat ook over moeders. En ook over dochters. Maar vooral over hoe ouders, samen of apart, de schade kunnen beperken van een digitale wereld die zich niks aantrekt van hechting, ritme of nuance.

Moeders zien vaak meer, maar voelen zich soms machteloos

Veel moeders merken als eerste dat er iets aan de hand is. Ze zien een blik, voelen de afstand. Het zwijgen. De bui die zich opbouwt. De blik die afglijdt richting scherm.

Ze vragen het. “Gaat het wel?” Soms een knikje. Meestal niks. En als het antwoord komt, is het vaak: “Laat maar.”

Daar begint het loslaten. Niet omdat ze willen, maar omdat het moet. Omdat een jongen ergens rond zijn elfde, twaalfde, dertiende voelt dat hij zich moet onderscheiden. Niet alleen van zijn moeder, maar ook van alles wat zacht, dichtbij, intuïtief is. En dus ook van zijn eigen gevoelens.

Meisjes trekken zich op aan anderen. Jongens trekken zich los. En waar de moeder jarenlang de veilige haven was, wordt ze ineens een eiland waar hij liever niet meer aankomt. Terwijl zij hém nog lang probeert te bereiken.

En dat doet zeer. Zeker als je ziet dat zijn nieuwe wereld één is waarin empathie wordt bespot en vrouwen worden gereduceerd tot gevaar, bezit of obstakel.

In Adolescence blijft moeder Alison lang buiten beeld. En wanneer ze er wel is, probeert ze te verbinden, te begrijpen, maar ze botst op het zwijgen van haar zoon en de onmacht van haar man. Zij lijkt geen onwillige moeder, maar een vrouw die lijkt te zoeken naar contact in een wereld waarin de algoritmes haar al lang hebben ingehaald. Ze lijkt te voelen dat er iets mis is, maar haar zorgen blijven onderhuids. Alsof haar intuïtie botst op een muur van stilzwijgende mannelijkheid.

Hechting helpt. Maar niet alleen in de vroege jaren.

Uit alle hechtingsonderzoek blijkt: de manier waarop een kind zich hecht, heeft invloed op zijn latere zelfbeeld, relaties, en het omgaan met pijn, schaamte en woede. Maar hechting stopt niet na de peutertijd. Het is een dynamisch proces, dat bijgestuurd kan worden. Zelfs in de puberteit.

Moeders kunnen daar een sleutelrol in spelen. Door in contact te blijven. Niet door te pleasen, maar door te blijven staan. Door te durven zeggen: “Ik zie dat je worstelt.” Of: “Ik ben er, ook als je niks zegt.”

Het vraagt een enorm innerlijk vertrouwen. Want het kan voelen alsof je elke dag wordt afgewezen. Maar die afwijzing is vaak schijn. Een proefballon van autonomie. Een test: blijf je staan?

Vaders moeten misschien eerst hun eigen pijn aankijken. Moeders misschien hun neiging tot ‘redden’ verminderen.

Wat veel moeders doen, is compenseren. Voor de afwezige vader. Of de boze. Of de drukke. Of de stille. Ze zetten zichzelf tussen het kind en het gat. Dat is begrijpelijk. En soms nodig. Maar het is niet houdbaar.

Een jongen heeft er recht op dat zíjn vader (als die bestaat) zich toont. En als dat niet lukt, heeft een moeder recht op steun. Bijvoorbeeld op een partner die de binnenwereld van hun kind serieus neemt. Maar natuurlijk ook van haar naaste omgeving.

Want wat veel vrouwen voelen – en wat sites als Tis hier geen hotel haarfijn beschrijven – is dat de emotionele arbeid vaak op hun schouders terechtkomt. Het voelen, benoemen, verbinden. En dat terwijl puberzonen ook behoefte hebben aan een ander soort bedding: grenzen, aanwezigheid, voorbeeld. En óok: ruimte voor hun moeder om geen alleskunner te hoeven zijn.

En dochters dan?

De zorgen over meisjes zijn anders, maar minstens zo urgent. Zij raken niet verstrikt in de manosphere, maar in opgelegde schoonheidsidealen, eetcultuur, pleasegedrag en een eindeloze stroom beelden die suggereren dat alles maakbaar is. Perfect kunnen zijn. Moeten zijn.

Ook daar geldt: ouderschap is een dubbelfunctie. Je begeleidt, en je leeft voor. Je leert je kind te kijken, en je laat zien dat jij ook nog leert. Want dochters kijken ook naar vaders. Naar hoe zij vrouwen behandelen. En naar moeders: hoe zij zichzelf behandelen.

Wat kun je dan doen, als ouder?

Niet alles tegelijk. Maar wel iets. Begin met je eigen rol. En praat met elkaar, als partners, ouders, exen, opvoeders. Vraag niet alleen: “Hoe gaat het met hem/haar?” maar ook: “Wat zie jij? Wat voel jij? Herken je het bij jezelf, of bij mij?”

En durf ook hier te zeggen: “Ik weet het even niet.” En pak de ruimte om niet alleen maar vooruit te kijken, maar opzij,  je directe omgeving waarnemen, of om naar achteren te kijken. Want zoals je kind op jouw schouders staat, sta jij op die van jouw ouders.

Je kinderen zijn op zielsniveau loyaal aan je, ook al vechten jullie elkaar de tent uit. Jij gaf ze het leven zelf, en dus staan ze voor altijd bij je in het krijt. En dat geeft ruimte. Want je hoeft dus niet meer te geven dan je kan. En dat is liefde en veiligheid. En pubers hoeven geen perfecte ouders. Ze hebben genoeg aan ouders die blijven. Die hun eigen shit onder ogen durven zien. En elkaar daar een beetje bij helpen.

Zoals Adolescence liet zien: het begint niet bij wat je zegt. Het begint bij dat je er bent. Op tijd. Samen. Met aandacht.

Plaats een reactie

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑